• zeil·les
enkelvoud meervoud
naamwoord zeilles zeillessen
verkleinwoord - -

de zeillesv / m

  1. onderwijs in het varen op windkracht
    • De enige illegale weg voert over het water: via de Oostzee naar Denemarken. Gompitz neemt zeilles, koopt een boot, spaart geld (in Westduitse valuta), vertelt niets aan zijn vrouw en wacht vervolgens op gunstige wind. [2]
    • Zeillessen van de Kieler Yachtclub. [3]
95 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]