• zeik·snor
enkelvoud meervoud
naamwoord zeiksnor zeiksnorren
verkleinwoord zeiksnorretje zeiksnorretjes

de zeiksnorm

  1. een afhangende, weinig aantrekkelijke snor
    • Wanneer verzorg je die zeiksnor van je eens?  [2]
  2. (scheldwoord) iemand die zeurt en klaagt
    • Wat een zeiksnor is dat, zeg. 
89 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[3]