zegelen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ze·ge·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zegelen |
zegelde |
gezegeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
zegelen
- overgankelijk van een zegel of stempel voorzien
- De stukken werden gezegeld.
Gangbaarheid
- Het woord zegelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zegelen" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be