• zee·brak
enkelvoud meervoud
naamwoord zeebrak zeebrakken
verkleinwoord - -

het zeebrako

  1. brak zeewater aan de kust .[1]
    • Hij voer het zeebrak in. 
35 % van de Nederlanders;
40 % van de Vlamingen.[2]
  1. Zeemans-woordeboek, behelzende een verklaring der woorden, by de scheepvaart en den handel in gebruik en een opgave der algemeene wetsbepalingen, daartoe betrekkelijk,: en der spreekwijzen, daaraan ontleend
    J[akob] van Lennep
    Gebroeders Binger, 1856
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be