zedenprediker
- ze·den·pre·di·ker
- samenstelling van zede en prediker met het invoegsel -n-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zedenprediker | zedenpredikers |
verkleinwoord | zedenpredikertje | zedenpredikertjes |
de zedenprediker m
- iemand die regelmatig/voortdurend zegt wat wel en niet zou mogen op zedelijk gebied.
- Het woord zedenprediker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.