Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zang·zaad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zangzaad zangzaden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het zangzaado

  1. een mengsel zaden, bedoeld als voer om kanaries in conditie te houden waarin zij zingen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen