• zan·ge·rig
  • Afgeleid van zang met het achtervoegsel -erig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zangerig zangeriger zangerigst
verbogen zangerige zangerigere zangerigste
partitief zangerigs zangerigers -

zangerig

  1. alsof er gezongen wordt (in plaats van gesproken)
    • Velen vinden Zweeds een zangerigere taal dan Deens. 
  2. geneigd te zingen
    • Nee, dat hoef je van hem niet te verwachten, hij is niet zo zangerig. 
95 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be