Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zak·ke·rig
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van zak met het achtervoegsel -erig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zakkerig zakkeriger zakkerigst
verbogen zakkerige zakkerigere zakkerigste
partitief zakkerigs zakkerigers -

Bijvoeglijk naamwoord

zakkerig

  1. (pejoratief) weinig aantrekkelijk, sullig, beroerd
    • Wat een zakkerige ambtenaar is dat toch! 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be