• zak·ken·was·ser
  • In de betekenis van ‘sufferd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1968 [1]
  • samenstelling van  zak  en  wasser  met het invoegsel -en-  (in de pejoratieve betekenis worden vaak de balzakken bedoeld ) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord zakkenwasser zakkenwassers
verkleinwoord zakkenwassertje zakkenwassertjes

de zakkenwasserm

  1. iemand die (juten) zakken schoonwast en weer voor gebruik gereed maakt
    • En toen ik tien jaar was, heb ik zakken gewassen. Ja, ik was een echte zakkenwasser! 
  2. (scheldwoord) (pejoratief) een sullig persoon die alles fout doet
    • Oh, die zakkenwassers! Tja, wat had je anders verwacht.