• za·del·leen
enkelvoud meervoud
naamwoord zadelleen
verkleinwoord

het zadelleeno

  1. (geschiedenis), (leenstelsel) een leen waarvoor oorspronkelijk door de leenman aan de leenheer jaarlijks een gezadeld paard ten dienste moest worden aangeboden.
    • Enghuizen was toen een Zutphens zadelleen.[1]