• zacht·jes
  • Afleiding van zacht met het achtervoegsel -jes.

zachtjes

  1. stilletjes, met een laag geluidniveau
    • Hij was zachtjes bezig met zijn werk. 
     'Dat gaat hij helemaal niet doen ' Olive had de keukendeur zachtjes opengedaan en was op de drempel blijven staan luisteren.[1]
     ‘Oké…’ hoorde ik op een obligate toon zachtjes achter me.[2]
  2. met weinig kracht
     Ze knikt en raakt zachtjes mijn bovenarm aan bij wijze van begroeting.[3]
     Daar stond het kleine Pietje bij de schimmel en aaide zachtjes over zijn hals.[4]
  3. met weinig snelheid
     Ik verschuif zachtjes mijn been, dat in een ongemakkelijke kronkel ligt.[3]
     Zachtjes trippel ik over de plavuizen naar de badkamer.[3]
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]
  1. Jessie Burton vert. Marja Borg
    “De muze” (2017), Luitingh-Sijthoff op Wikipedia, ISBN 9789024574704
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. 1 2 3
    Marion Pauw e.a.
    “4 wandelaars en een Siciliaan” (2022), The House of Books, ISBN 9789044363340
  4. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat op Wikipedia, p. 11
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be