zaaleigenaar
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zaal·ei·ge·naar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zaal en eigenaar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zaaleigenaar | zaaleigenaren zaaleigenaars |
verkleinwoord | zaaleigenaartje | zaaleigenaartjes |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die een zaal als eigendom heeft
- De zaaleigenaar verkocht de zaal aan de gemeente.
Gangbaarheid
- Het woord zaaleigenaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.