Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woon·ruim·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord woonruimte woonruimtes
woonruimten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de woonruimtev

  1. (bouwkunde) kamer of huis waarin je kunt wonen
    • De studenten waren hard op zoek naar nieuwe woonruimte. 
    • Bejaarden hebben vaak een aangepaste woonruimte nodig. 
    • 'Weet je wel hoe moeilijk het is om in Parijs woonruimte te vinden?' [1] 

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Sandes, David
    De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 37