• wolfs·muil
enkelvoud meervoud
naamwoord wolfsmuil wolfsmuilen
verkleinwoord

de wolfsmuilm

  1. de bek van een wolf
  2. (figuurlijk) iets dat zeer gevaarlijk is en mensen vernietigt
    • En zie, daar steekt het leedvermaak de kop al op: ze zeggen dat het kapitalisme, dat de dotcommunisten ons als een sprookje hebben voorgespiegeld, nu zowel zijn wolfsmuil toont als zijn schaapachtige karakter – het zou tegelijkertijd boosaardig zijn én dom. [2] 
77 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]