• wolf·ij·zer
enkelvoud meervoud
naamwoord wolfijzer wolfijzers
verkleinwoord

het wolfijzero

  1. klem voor het vangen van een wolf
  2. (figuurlijk) gevaarlijk probleem; valkuil, voetangel, klem
    • Nu wordt het pittig. Hoe de verontrustende olievlek van autoritarisme en antidemocratie van Hongarije en Polen in te dammen? Door ze financieel te bestraffen, denken de Europese Commissie en ‘het Westen’. Een pad vol wolfijzers en schietgeweren. Bart Beirlant rapporteert over deze cruciale discussie in Europa. [1] 
    • Een echt talent en zeker een genie lijk Bruegel, zit doorgaans niet verlegen wat die technische vaardigheid betreft. De allergrootsten beheersen hun taal op een virtuose manier. Maar hier ligt het wolfijzer: zij hanteren die taal niet omwille van die virtuositeit. Zij zijn niet zoals de redenaar die zegt: luister naar mijn mooie stem, maar niet maar wat ik zeg. [2] 
54 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[3]
  1. De Standaard 24/02/2018 om 15:30 door Karel Verhoeven Waarom sommige vrouwen halfnaakt in de kou willen staan, ministers soldaten worden en lachen met Apple opgang maakt
  2. Vlaanderen. Jaargang 18(1969)– [tijdschrift]Confrontaties
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be