• win·ti
  • Leenwoord uit het Sranantongo, in de betekenis van ‘tussengod’ voor het eerst aangetroffen in 1770 [1]
  • van Surinaams winti [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord winti winti's [1.]
verkleinwoord - -

de wintim

  1. (religie) bovennatuurlijk wezen dat zich snel als de wind kan verplaatsen
  2. (religie) natuurgodsdienst onder zwarte Surinamers waarin contact met winti's [1.] een grote rol speelt
  3. (religie) bezeten zijn door een winti [1.]
39 % van de Nederlanders;
2 % van de Vlamingen.[3]


winti

  1. wind
  2. (religie) bovennatuurlijk wezen dat zich snel als de wind kan verplaatsen