Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • winst·kans
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord winstkans winstkansen
verkleinwoord winstkansje winstkansjes

Zelfstandig naamwoord

de winstkansv / m

  1. de kans om te winnen
     De laatste grote peiling van het persbureau Reuters en peilingbureau Ipsos States of the Nation wijst op een grote winstkans voor Clinton. Volgens de peilers is de kans dat Trump het onderspit delft 90 procent.[2]
     Bondscoach Groener hield door de verspeelde winstkans gemengde gevoelens over aan de remise tegen Zweden, de nummer twee van het EK in 2010.[3]
     Wie meedoet aan de BankGiro Loterij heeft de meeste kans om een prijs van een miljoen euro in de wacht te slepen. De kans op zo'n grote prijs is wel erg klein: 1 op 790.499. De Consumentenbond heeft onderzoek gedaan naar de winstkans bij grote loterijen.[4]
  2. (economie) de kans om winst te maken

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Eerste stemmen geteld in VS, Clinton wint in Dixville Notch” (08-11-2016), NOS
  3.   Weblink bron “Handbalsters door naar volgende ronde EK” (10-12-2014), NOS
  4.   Weblink bron “Kans op grote prijs bij loterij is 1 op 790.000 (in het gunstigste geval)” (30-06-2020), Tubantia