• wind·scha·de
enkelvoud meervoud
naamwoord windschade windschades
windschaden
verkleinwoord

de windschadev / m

  1. (meteorologie) door harde wind ontstane beschadigingen
     De 'ouderwetse' aardbei van de volle grond zal langzaam verdwijnen, denkt ook teler Jan van Meer uit Breda: "Het is natuurlijk hartstikke arbeidsintensief, aardbeien plukken op je knieën. Maar dan ook nog eens het feit dat de kwaliteit gewoon minder is. Regen, hagel, windschade: kan allemaal, hè. In de kas en in de tunnel is de kwaliteit beter gewaarborgd. En supermarkten belonen dat ook met een financieel extraatje."[2]
     Delen van Nederland kregen gisteravond te maken met noodweer. Vooral in Noord-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland was sprake van veel windschade. Bewoners van de Barendrechtse wijk Ter Leede begonnen vandaag met puinruimen, nadat de wijk werd getroffen door een windhoos.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Nederlandse aardbei valt in de smaak, vorig jaar recordhoeveelheid geteeld” (Dinsdag 15 juni 2021, 05:00), NOS
  3.   Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Interpolis meldt 241 schademeldingen • Vluchten vertraagd” (Donderdag 21 oktober 2021, 15:49), NOS