• wil·gen
  • bn:  wilg zn  (houtsoort) met het achtervoegsel -en
  • zn:  wilg zn  (soort boom) met de uitgang -en
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen

wilgen

  1. van wilgenhout vervaardigd

de wilgenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wilg
  • iets aan de wilgen hangen [1] [2]
    definitief ophouden met een langere tijd beoefende activiteit
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron “Iets aan de wilgen hangen” (3 juni 2019) op onzetaal.nl
  2.   Weblink bron
    F.A. Stoett
    “Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden. Deel 1”, 4e druk (1923), W.J. Thieme & Cie, Zutphen, p. 559 nr. 1397 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be