• wild·zang
enkelvoud meervoud
naamwoord wildzang wildzangen
verkleinwoord

de wildzangm [1]

  1. het natuurlijke gezang van vogels
  2. een wild, onbesuisd, onstuimig persoon
     Marjorie is nogal wat wij een wildzang noemen.[2]
     Ze is een aanbiddelijke wildzang en als ik twintig jaar jonger was...[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1 “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf  , ISBN 9026978073