wildparkeerder
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: wildparkeerder (hulp, bestand)
- IPA: / ˈwɪltpɑrˌkerdər / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- wild·par·keer·der
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van de stam van wildparkeren ww met het achtervoegsel -der
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wildparkeerder | wildparkeerders |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de wildparkeerder m
- (persoon) (verkeer) (juridisch) iemand die zijn vervoermiddel tijdelijk achterlaat op een plaats die daar niet voor bestemd is (meestal om kosten of inspanning te vermijden)
- ▸ Rond 19.15 uur werd de brandweer gealarmeerd voor een buitenbrand langs het Boerenpad, maar de doorgang naar dit fietspad werd belemmerd door een wildparkeerder, die vermoedelijk ergens op bezoek was bij familie elders in de wijk.[1]
Gangbaarheid
- Het woord wildparkeerder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie Peter Stam“Politie ‘breekt in’ en brandweer duwt ‘wildparkeerder’ het gras in” (31 december 2010) op alblasserdamsnieuws.nl