• werk·on·wil·li·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord werkonwillige werkonwilligen
verkleinwoord

de werkonwilligev / m

  1. mensen die niet willen werken terwijl ze dat wel kunnen
    • "Ik ken genoeg mensen die best aan de slag zouden kunnen als postbesteller of kassamedewerker, maar ze doen het niet omdat de uitkering veel te comfortabel is", zo schrijft een respondent. De Boer noemde deze werkonwilligen dan ook labbekakken. Een derde van de stemmers vindt het goed dat De Boer deze uitspraak heeft gedaan. [1] 
    • Deze problematische beeldvorming over mensen in armoede strookt allerminst met de werkelijkheid. Veel zieken, invaliden of gepensioneerden, hebben jarenlang bijgedragen aan de sociale zekerheid. Ofschoon ze moeilijk als undeserving poor kunnen worden beschouwd, ontvangen ze in veel gevallen een uitkering die onder de armoedegrens zit. Gaan we de werkende armen – en ze zijn met veel meer dan het aantal leefloners – catalogeren als luie werkonwilligen? Een op de vier gehandicapten leeft in armoede. Durven we hier te spreken van ‘eigen schuld, dikke bult’? [2] 
  2. iemand die weigert te werken als drukmiddel om zijn eisen ingewilligd te krijgen
85 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]
  1. De Telegraaf MARTINE DE VENTE 29 jun. 2015 Uitslag Stelling: 'Meevaller ook voor ouderen'
  2. De Standaard VRIJDAG 11 MEI 2018 Eigen schuld, dikke bult?
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be