Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • werk uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitwerken

werk (…) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitwerken
    • Ik werk uit. 
  2. gebiedende wijs van uitwerken
    • Werk uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitwerken
    • Werk je uit? 

Gangbaarheid