• weg·schra·pen

wegschrapen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wegschrapen
schraapte weg
weggeschraapt
zwak -t volledig
  1. door krabben iets verwijderen
     Na een week zou de bladderende huid zich gemakkelijk laten wegschrapen, waarna het nog slechts een kwestie was van het rauwe vlees met de juiste zalf behandelen.[2]
     De meeste Nederlanders zeggen dat ze wel weten wat ze moeten doen na een teken- of insectenbeet, maar geven daarna meestal het verkeerde antwoord. Maar zes procent van de ruim 700 ondervraagde personen wist dat je na een insectenbeet ‘de angelmoet wegschrapen met je vingernagel of de botte kant van een mes en daarna de plek moet koelen’. Bijna de helft van de Nederlanders wil dat met een pincet doen, maar dan maak je kans juist meer gif in je lichaam te krijgen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron
    Cyril Rosman
    “Rode Kruis: Nederlander doet het fout na insectenbeet of contact eikenprocessierups” (18-06-2018), Tubantia