• weg·pin·ken

wegpinken [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wegpinken
pinkte weg
weggepinkt
zwak -t volledig
  1. een traantje wegpinken: door ontroering op een voorzichtige, heimelijke manier huilen
    • "Ik rijd een persoonlijk record, een nette race. Ik heb nergens iets laten liggen. Dan moet het hier maar gebeuren op de massastart. Misschien levert dat nog iets moois op", hoopte Van der Weijden, die een traantje wegpinkte. "Het is natuurlijk niet leuk, hè, zo'n vierde plek..."[3] 
    • Bijgestaan door de bekende accordeonist André Vrolijk, slagwerker Kees van Lent en zangeres Judith Jobse, liet Kabier zijn publiek de volle anderhalf uur gieren van de lach en soms een traantje wegpinken.[4] 
94 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]