• weers·zij·de
enkelvoud meervoud
naamwoord weerszijde weerszijden
verkleinwoord weerszijdetje weerszijdetjes

de weerszijdev / m

  1. zowel de ene als de andere zijde
     We volgden een kleine rivier met hoge bomen aan weerszijden.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers