Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • week·rant·soen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord weekrantsoen weekrantsoenen
verkleinwoord weekrantsoentje weekrantsoentjes

Zelfstandig naamwoord

het weekrantsoeno

  1. de hoeveelheid goederen die men per week mag kopen of gebruiken
     Ruim dertien weekrantsoenen, bovendien vlees van de allerbeste kwaliteit.[1]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142