• week·eind
enkelvoud meervoud
naamwoord weekeind
weekeinde
weekeinden
weekeindes
verkleinwoord weekeindje weekeindjes

het weekeindo

  1. (tijdrekening) periode van vrijdagavond tot en met zondagnacht
vervoeging van
weekeinden

weekeind

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weekeinden
    • Ik weekeind. 
  2. gebiedende wijs van weekeinden
    • Weekeind! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van weekeinden
    • Weekeind je? 
90 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be