Niet te verwarren met: Waterlander
  • wa·ter·lan·der
enkelvoud meervoud
naamwoord waterlander waterlanders
verkleinwoord - -

waterlander [2]

  1. bewoner van drassig, waterig land
  2. meer gebruikt in het meervoud (-> tranen)
    • Hij zat in de klas, er was iets gebeurd, iets onaangenaams, hij had iets gedaan of juist nagelaten, kreeg een standje en ik las: „En toen kwamen de waterlanders.” Niets begreep ik ervan. Waarom kwamen er opeens watergeuzen binnenmarcheren? [3]