wasabi
  • wa·sa·bi
  • uit het Japans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord wasabi
verkleinwoord

de wasabim

  1. (voeding) een zeer scherpe specerij uit de Japanse keuken, die vaak gebruikt wordt bij sushi- en andere visgerechten
    • Zelf had hij hoge verwachtingen van de pindakaas. Beter gezegd: kaas met stukjes pinda en satésaus. ,,Maar de markt wil er niet aan. Oké, verder dan maar weer. ,,Ook als anderen je groene kaas namaken of onze mooie rode kaas met pesto of de sushikaas met wasabi moet je alweer met iets anders bezig zijn. Inmiddels hebben ze 341 kaassoorten gemaakt. [2] 
    • De rekken van de supermarkt liggen sinds jaar en dag bomvol ingrediënten en snacks uit alle uithoeken van de wereld. Waar het ons ooit maanden op de boot kostte om onze handen te leggen op currypoeder, liggen de wasabi en Schotse zalm vandaag slechts enkele gangpaden van elkaar verwijderd. [3] 
    • Sushi heeft de laatste jaren een enorme opmars gemaakt en daarbij is ook het groene goedje wasabi populair. Toch is de wasabi die je bij je sushi krijgt, waarschijnlijk helemaal geen wasabi. Het echte spul is namelijk heel duur. [4] 
83 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[5]