• wa·re

ware

  1. verbogen vorm van de stellende trap van waar
    • Die insecten zijn een ware plaag. 
vervoeging van
zijn

ware

  1. aanvoegende wijs verleden tijd van zijn
    • De auto auto zweeft als het ware over de weg. 
    • Hij werd onthaald als ware hij de koning in eigen persoon. 
     Ik liep als het ware met een rasp in mijn achterste (chafing noemen ze dat in Amerika) wat verschrikkelijk veel pijn deed, het was alsof ik in brand stond.[1]
vervoeging van
waren

ware

  1. aanvoegende wijs van waren
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


ware

  1. attributieve vorm van waar


enkelvoud meervoud
ware wares

ware

  1. waar, goed