wapendief
- wa·pen·dief
- samenstelling van wapen zn en dief zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wapendief | wapendieven |
verkleinwoord | wapendiefje | wapendiefjes |
de wapendief m
- iemand die wapens steelt
- ▸ Maar deze wapendieven en bankovervallers waren niet zoals andere misdadigers. Ze waren goed opgeleid, gingen zich niet te buiten aan een vorm van misbruik, leidden gewone levens met gewone beroepen en hadden een rotsvaste innerlijke discipline.[1]
- ▸ Cel voor wapendief bij NSS-top: De man die tijdens de Nucleair Security Summit in Den Haag werd gearresteerd met een tas vol vuurwapens is veroordeeld tot 9 maanden cel. Hij had zes vuurwapens gestolen uit een huis in Haren en was er in de trein mee naar Den Haag gereisd. Ook had hij een tas, geld en munitie meegenomen uit het huis.[2]
- Het woord 'wapendief' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
- ↑ Weblink bron “Cel voor wapendief bij NSS-top” (Dinsdag 22 juli 2014), NOS