Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wal·den·zen
Woordherkomst en -opbouw
  • alleen meervoud, leenwoord uit het midderleeuws Latijn, in de betekenis van ‘godsdienstige sekte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1566 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord - waldenzen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de waldenzenmv [4]

  1. (religie) aanhangers van een christelijke armoedebeweging die in Frankrijk in de 12e eeuw is ontstaan die den bijbel als enige bron van het geloof beschouwde en vooral beoogde door vrijwillige armoede de oorspronkelijke zuiverheid van de kerk te herstellen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen