Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wag·gel·gang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord waggelgang waggelgangen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

waggelgang m [1]

  1. een onzekere, schommelende manier van lopen
    • Hij nam aanstoot aan het Indische accent van zijn hospita, aan haar waggelgang, aan de sarongs en kabaja's en onderlijfjes die zij over een gespannen touw te luchten hing in den tuin. [2] 
    • door het niet goed kunnen uitvoeren van de zijwaartse beweging van het been tijdens het lopen, doordat bijvoorbeeld de spier beschadigd is, zakt de heup naar de kant van het opgetilde been, waardoor er een waggelgang ontstaat [3] 

Gangbaarheid

80 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen