• vuur·spu·wen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vuurspuwen
spuwde vuur
vuurgespuwd
zwak -d volledig

vuurspuwen

  1. inergatief het sproeien van brandstof met de mond door een artiest, die vervolgens met een fakkel of andere vuurbron tot ontsteking wordt gebracht