Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vuur·kracht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vuurkracht vuurkrachten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de vuurkrachtv / m

  1. (militair) totale vermogen van een aantal vuurwapens
    • Wij hebben niet genoeg vuurkracht voor deze taak 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen