• vut·ter
  • afleiding van vut met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord vutter vutters
verkleinwoord

de vutterm

  1. (economie) iemand die gebruik maakt van een VUT-regeling en dus met vervroegd pensioen is gegaan
     Wie is die man die kunst toegankelijk wil maken voor een breed publiek en je mee weet te voeren? Willem Kwakernaak, 62 jaar, was tot september vorig jaar (nu vutter) leraar aan scholengemeenschap de Waerdenborch in Holten en gaf daar onder meer kunstgeschiedenis, tekenen en handvaardigheid.[2]
     Als de ideeën van de buurt doorgaan dan blijft het hertenparkje bestaan in een kleine opzet met zo'n tien damherten en met een knuffelweide voor kinderen. In die weide is dan plaats voor konijnen, schaapjes en geiten. Een vutter uit de buurt wil zijn woensdagmiddagen wel opofferen aan het oppassen.[3]
71 % van de Nederlanders;
11 % van de Vlamingen.[4]


  1. vutter op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Willem Kwakernaak maakt kunst toegankelijk” (14-11-2007), Tubantia
  3.   Weblink bron “Buurt Wentholt wil knuffelweide” (22-04-2008), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be