• vrou·wen·vlees
enkelvoud meervoud
naamwoord vrouwenvlees
verkleinwoord

het vrouwenvleeso

  1. (pejoratief) vrouwen teruggebracht tot vleselijk lustobject
    • En dan zijn er nog zes. Het is halverwege de jaren zestig. Johannes XXIII besluit dat er een frisse wind door de kerk moet. Preken in de volkstaal en het altaar los van de muur. De bevrijdingstheologie doet opgeld. Karmeliet krijgt problemen met de militaire autoriteiten, het vrouwenvlees lokt hem het klooster uit. Vijf stuks over. Uiteindelijk worden dat er twee. De optelsom van deze aftelsom is dat de uitgetredenen een prachtig leven lijken te hebben veroverd. Vrouw, kinderen, geluk. Je kunt ze alleen maar feliciteren en je beklaagt de twee achterblijvers. Die hele karmelietenexport, zo lijkt Tien paters op Gods grote akker van Marcel Haenen te bewijzen, was nergens goed voor.[1] 
    • En meer opwinding dan één keer per week het nieuwe mannen- of vrouwenvlees keuren dat Transavia aanvoert valt er niet te verwachten.[2] 
  • hij heeft geen vrouwenvlees
hij geeft niet om vrouwen
  1. NRC Atte Jongstra 5 december 2008
  2. Zwagerman, Marianne
    Leven als Jarmund ISBN 978-90-214-5595-2 pagina 12