• vor·stel·len
  • Afleiding van het Duitse werkwoord stellen met het voorvoegsel vor-
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vorstellen
stellte vor
(hat) vorgestellt
zwak volledig scheidbaar

vorstellen

  1. overgankelijk iets naar voren stellen
  2. overgankelijk iets vóór iets anders stellen
  3. overgankelijk presenteren, tonen
  4. onovergankelijk iets verbeelden, tonen
  5. overgankelijk iemand voorstellen (een kandidaat voordragen)
  6. overgankelijk iemand aan iemand anders voorstellen
  7. wederkerend sich vorstellen: zich aan iemand voorstellen
  8. wederkerend sich vorstellen: zich iets voorstellen