voorzet
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- voor·zet
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van voor en zet ww
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voorzet | voorzetten |
verkleinwoord | voorzetje | voorzetjes |
Zelfstandig naamwoord
de voorzet m
- (sport) trap of worp waardoor de bal bij een medespeler komt die kan scoren
- Bij het afwerken vanuit een voorzet is het belangrijk dat de speler die de voorzet geeft eerst opkijkt, dat is het moment van lopen voor de mensen voor de goal.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
voorzetten |
voorzet
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorzetten
- ... dat ik voorzet.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorzetten
- ... dat jij voorzet.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorzetten
- ... dat hij voorzet.
Gangbaarheid
- Het woord voorzet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "voorzet" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be