Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·zet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorzet voorzetten
verkleinwoord voorzetje voorzetjes

Zelfstandig naamwoord

de voorzetm

  1. (sport) trap of worp waardoor de bal bij een medespeler komt die kan scoren
    • Bij het afwerken vanuit een voorzet is het belangrijk dat de speler die de voorzet geeft eerst opkijkt, dat is het moment van lopen voor de mensen voor de goal. 

Werkwoord

vervoeging van
voorzetten

voorzet

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorzetten
    • ... dat ik voorzet. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorzetten
    • ... dat jij voorzet. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorzetten
    • ... dat hij voorzet. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be