• voort·rol·len

voortrollen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voortrollen
rolde voort
voortgerold
zwak -d volledig
  1. rollend voortbewegen
     Tot in detail moest ik me zijn val voorstellen, het om en om voortrollen van zijn lijfje naast de fiets, de bloedbrij in zijn gouden lokken.[2]
  2. maar door blijven gaan
     Door de steun blijven veel bedrijven overeind, maar het economische nadeel is dat er zombiebedrijven ontstaan, schreef directeur Pieter Hasekamp. "Ondernemingen zonder toekomstperspectief die overleven op steun en het voortrollen van leningen. Werknemers zitten doorbetaald thuis en dat terwijl andere sectoren soms zitten te springen om mensen en startende ondernemers geen kans krijgen."[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “Kabinet past coronasteunpakket aan vanwege snel herstel economie” (29-06-2021), NOS