• voor·ter·rein
enkelvoud meervoud
naamwoord voorterrein voorterreinen
verkleinwoord voorterreintje voorterreintjes

het voorterreino [1]

  1. stuk grond voor een huis of gebouw
     Toen ze mij toestonden naar buiten te gaan teneinde wat lichaamsbeweging te nemen op het voorterrein van de Tower, liep ik langs Roberts cel.[2]
     De eerste schets van de plannen is al gemaakt. Op het voorterrein van het rijksmonument komt een 'speels en zacht' kunstwerk te staan. De Pater hoopt binnen een halfjaar met een verder uitgewerkt ontwerp te komen, zegt hij tegen de krant. "Als dit niet lukt, lukt het nooit meer."[3]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “In de schaduw van de troon” (1978), Saga, ISBN 9788726484885
  3.   Weblink bron “Muur van Mussert in Lunteren wordt opgeknapt” (donderdag 30 november 2023, 21:18), NOS