• voors·hands

voorshands

  1. (formeel) tijdelijk, in afwachting van iets definitiefs of zolang er niets verandert
     De hoop is dat Brussel bijdraagt aan de begrote 3,7 miljoen euro. Voorshands betalen de provincie (2 miljoen) en de gemeenten Vaals, Gulpen-Wittem, Eijsden-Margraten (elk vier ton) en Maastricht (twee ton).[2]
     De winkeliers lijken het grachtenplan voorshands zonder geestdrift te begroeten.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Paul van der Steen
    “De natuur bleef toen de tram verdween. En nu? Fietsasfalt” (13 april 2018) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Raymond van den Boogaard
    “Botox aan de gracht” (16 maart 2015) op nrc.nl