voorrijder
- Geluid: voorrijder (hulp, bestand)
- voor·rij·der
- naamwoord van handeling van voorrijden met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voorrijder | voorrijders |
verkleinwoord |
de voorrijder m
- (paardrijden) iemand die op het voorste paard zit van een groep paarden die een wagen of koets trekt
- ▸ De voorrijder kwam in beweging en de koets reed ratelend weg.[3]
- (wielrennen) iemand die op het voorste zadel van een tandem zit
- ▸ Borculoer A.H. Cornelissen (63) is onderscheiden voor zijn inzet op fiets/wielergebied. Hij geldt als medeoprichter van Toerfietsclub De Berkelrijders, en is onder meer nog mecanicien bij de Nederlandse damesselectie en voorrijder bij de tandems op het gebied van het aangepast sporten onder de vlag van de Koninklijke Nederlandse Wielersportbond.[4]
- (wielrennen) iemand die een groep fietsers lijdt
- ▸ Wat de gemiddelde snelheid is tijdens het fietsen bepalen de deelnemers met de voorrijder, maar het maximale is 25 kilometer per uur.[5]
- Het woord voorrijder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ voorrijder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron “Berkellanders verrast door lintjesregen” (29-04-2009), Tubantia
- ↑ Weblink bron Ferry de Goeijen“Wielergroep uit Twenterand racet bewust ‘tandje lager’ voor langzame fietser” (06-03-2020), Tubantia