Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voet·licht
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘lampen aan de onderkant van het voortoneel’ voor het eerst aangetroffen in 1792 [1]
  • samenstelling van  voet  en  licht 
enkelvoud meervoud
naamwoord voetlicht voetlichten
verkleinwoord voetlichtje voetlichtjes

Zelfstandig naamwoord

het voetlichto

  1. lampen die voor op het podium de auteurs belichten
    • Als je iets voor het voetlicht brengt geef je het veel aandacht. 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen