Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voeg·vul·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voegvulling voegvullingen
verkleinwoord voegvullinkje voegvullinkjes

Zelfstandig naamwoord

de voegvullingv

  1. de vulling van een voeg, bijvoorbeeld zand, voegmortel of kit
    • De voegvulling kleurde niet goed bij het tegelwerk. 

Gangbaarheid