Vliegeren in 1955
  • vlie·ge·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vliegeren
vliegerde
gevliegerd
zwak -d volledig

vliegeren

  1. inergatief, (spel) het oplaten van een vlieger
    • We hebben op het strand een hele tijd gevliegerd. 
100 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be