• vlie·gen·plaag
enkelvoud meervoud
naamwoord vliegenplaag vliegenplagen
verkleinwoord vliegenplaagje vliegenplaagjes

de vliegenplaagv / m [1]

  1. de aanwezigheid van hinderlijk veel vliegen
     Er heerste kennelijk een vliegenplaag.[2]
     Omwonenden vertellen over de impact van de vliegenplaag in Heijplaat.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “Een waaier van geluk” (1988), Saga, ISBN 9788726484939
  3.   Weblink bron “Vliegenplaag in Rotterdamse wijk: 'Ik werd er overspannen van'” (Dinsdag 30 augustus 2022, 17:24), NOS