vliegden
- vlieg·den
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vliegden | vliegdennen |
verkleinwoord |
de vliegden m
- (coniferen) bepaald soort naaldboom, Pinus sylvestris , door natuurlijke uitzaaiing verspreide grove den
- ▸ Hoewel ook de vliegden (ofwel grove den) vatbaar is voor vlammen, zal deze naaldboom op dit moment niet gauw in lichterlaaie staan, legt Wolfswinkel uit. Dit vanwege het relatief hoge vochtgehalte.[2]
- ▸ Wandelend langs de heide met hier en daar een vliegden. Een paar graden vorst en een beetje mist legden witte kant over boomkruinen en kale takken.[3]
- Het woord vliegden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vliegden" herkend door:
28 % | van de Nederlanders; |
29 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Johannes Visscher“„Vlucht bij natuurbrand weg tegen windrichting in”” (27-04-2011), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron Marianne Witvliet“Veluwse vorstkunst” (09-02-2017), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be