vliegden
  • vlieg·den
enkelvoud meervoud
naamwoord vliegden vliegdennen
verkleinwoord

de vliegdenm

  1. (coniferen) bepaald soort naaldboom, Pinus sylvestris  , door natuurlijke uitzaaiing verspreide grove den
     Hoewel ook de vliegden (ofwel grove den) vatbaar is voor vlammen, zal deze naaldboom op dit moment niet gauw in lichterlaaie staan, legt Wolfswinkel uit. Dit vanwege het relatief hoge vochtgehalte.[2]
     Wandelend langs de heide met hier en daar een vliegden. Een paar graden vorst en een beetje mist legden witte kant over boomkruinen en kale takken.[3]
28 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Johannes Visscher
    “„Vlucht bij natuurbrand weg tegen windrichting in”” (27-04-2011), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron
    Marianne Witvliet
    “Veluwse vorstkunst” (09-02-2017), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be