• vlei·taal
enkelvoud meervoud
naamwoord vleitaal vleitalen
verkleinwoord

de vleitaalv / m

  1. onoprechte, niet gemeende complimenten die men alleen maar gebruikt om iemand gunstig te stemmen
     Zowel de vleitaal van de hel als haar dreigementen zijn erop gericht u te doen terugkeren en uw voornemen op te geven.[3]
     Spreek geen vleitaal bij de rijken, en hunker niet om gezien te worden in het gezelschap van de groten.[4]
56 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[5]


  1. vleitaal op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Gevlucht” (05-10-2006), Reformatorisch Dagblad
  4.   Weblink bron
    Thomas a Kempis
    “Vriendschap” (15-11-2016), Reformatorisch Dagblad
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be